Mijn telefoon ging over, i predict a riot. 'Met je moeder,’ klonk het aan de andere kant van
de lijn. Ik was stil. ‘Hallo? Waarom zeg je niets?’ ‘Hoe kom je aan mijn
nummer?’ ‘Is dat zo belangrijk?’ Hoe kom je aan mijn nummer?’ ‘Ik bel je omdat
het niet zo goed gaat met je broertje en jij begint over hoe ik aan je nummer
kom? Je broertje gaat dood man, kan je dat niets schelen?’ ‘Hoe kom je aan mijn
nummer?’ ‘Je broertje zit in een vergevorderd stadium van aids. Ze dachten dat
het HIV was, of zoiets, de medicijnen deden niets en nu, een half jaar later,
blijkt het toch aids te zijn en heeft hij niet lang meer.’
Ik hang op, ik kan niets zeggen, ben uit het
veld geslagen. Niet vanwege het bericht, ik wist dit namelijk al lang. Ik heb
geen innig contact, maar heb wel contact met mijn broertje en weet dat zijn
levensstijl hem fataal geworden is. Hij vindt het niet erg, weet dat hij dood
gaat, maar weet ook dat hij het leven heeft geleefd wat hij wilde, dat hij
niemand achterlaat die echt verdriet zal hebben, omdat zij die hem kennen weten
dat het goed is. Misschien zelfs beter. Nee het gaat om mijn moeder, waarom
belt ze mij? Ook zij weet dat mijn broertje en ik elkaar zo nu en dan spreken
en dat ik dus op de hoogte ben van zijn situatie. Toch belde ze mij, terwijl we
elkaar al ruim 10 jaar niet gesproken hebben. Waarom?
Toen ik haar voor de zoveelste keer bij iemand
op moest halen, omdat ze te dronken was om überhaupt te weten hoe ze heet en ze
haarzelf, ons, iedereen weer te kijk zette, vond ik het leuk geweest. Leuk om
als kind een ouder te zijn, leuk om als kind aangekeken te worden, leuk om als
kind publiekelijk vernederd te worden, leuk om weer uit te leggen hoe het komt
dat ik zo vaak val, leuk om als kind geen kind te kunnen zijn, leuk om je
moeder op te halen bij het politiebureau, haar roes uitslapend, leuk om kind
van de matras van de buurt te zijn, leuk te werken voor haar, leuk haar bonen
te doppen. Ik vond het tijd om op eigen benen te staan en vooral dat zij dat
ging doen. Ik wou weg van haar, ver weg. Ik wou haar nooit meer zien. Ik wou
een eigen leven leiden. Huisje-boompje-beestje, of iets wat daar op lijkt.
Regelmaat. Ik wou zelfs mijn naam veranderen, maar heb dat omwille van mijn
peetvader, die waarde hecht aan de naam, niet gedaan. Zij weet niet wie ik ben,
dat heeft ze nooit geweten. Zij weet niet waar ik woon, dat wil ik niet. In het
eerste jaar was het moeilijk, ik maakte me zorgen. Via mijn broertje hoorde ik
wel eens wat. Er veranderde niets, daarna ging het makkelijk. Één keer werd ik gebeld
door de politie, ’s nachts om 03:00. Er was een ongeluk gebeurd, zij was erbij
betrokken. Ik bleek lastig te vinden, gelukkig maar, dat was de bedoeling.
Ik vraag of ze dood was. Na enige aarzeling zei de agente van niet. Ik gaf haar
de gegevens van mijn broertje, hij zou het verder af handelen.
Ik wil niet meer weten waarom mijn moeder juist mij belde en bel mijn broertje.
Ik wil niet meer weten waarom mijn moeder juist mij belde en bel mijn broertje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten